Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5400

Datum uitspraak2009-08-17
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09 / 3775 en AWB 09 / 3788
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verkeersbesluit Zuideinde/Haven, Volendam; motie raad gevolgd; eigen verantwoordelijkheid b en w; verscherpte verkeersmaatregelen ten opzichte van eerder besluit; onvoldoende motivering en belangenafweging; belang bij onmiddellijke inwerkingtreding onvoldoende aangetoond; schorsing van het besluit.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 09 - 3775 en AWB 09 - 3788 uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2009 in de zaken van: 1. [verzoeker] e.a., allen wonende [straat te Volendam, verzoekers, gemachtigde: mr. B. J. Meruma, advocaat te Amsterdam, 2. De Belangenvereniging Ondernemers Zuideinde/Haven te Volendam, [naam] e.a., gevestigd dan wel wonende te Volendam, verzoekers, gemachtigde: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam, verweerder, gemachtigde: mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft verweerder een verkeersbesluit genomen voor de periode van 5 augustus 2009 tot 1 oktober 2009, samenvattend strekkende tot: afsluiting van het Zuideinde te Volendam voor alle motorvoertuigen: - van 11.00 tot 16.00 uur, met uitzondering voor bewoners, plaatselijke ondernemers met ontheffing en hulpdiensten d.m.v een verkeersregelaar; - van 16.00 tot 19.00 uur, met uitzondering van bestemmingsverkeer d.m.v. een verkeersregelaar; - van 19.00 tot 21.00 uur d.m.v. een paal; afsluiting van de Haven van de loswal tot de Zeestraat voor alle motorvoertuigen van 11.00 tot 21.00 d.m.v. een paal. Voorts is daarin bepaald dat voertuigen die op het Zuideinde zijn toegelaten via het parkeerterrein achter bistro d’ Ouwe Helling onderlangs het Zuideinde worden afgevoerd waartoe aldaar eenrichtingsverkeer wordt ingesteld. Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 6 augustus 2009 en verzoekers sub 2 bij brief van 7 augustus 2009 bezwaar gemaakt. Bij brieven van 6 augustus 2009 respectievelijk 7 augustus 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 13 augustus 2009, alwaar verzoekers sub 1 en sub 2 zijn verschenen bij hun voornoemde gemachtigden en 25 verzoekers tevens in persoon zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn voornoemde gemachtigde, die zich heeft doen vergezellen van W.G. Runderkamp, wethouder van Edam-Volendam en van B.P. Kuiper en R.H. de Boer, beiden werkzaam bij de gemeente Edam-Volendam. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 De bezwaren van verzoekers betreffen het verkeersbesluit in zijn geheel, waarbij de bezwaren van de bewoners van het Zuideinde zich met name richten tegen het feit dat daarin is bepaald dat het verkeer wordt omgeleid door hun straat, het Zuideinde onderlangs, en de bezwaren van de ondernemers zich met name richten tegen de beperking in de uren waarop zij bereikbaar zijn voor hun klanten en leveranciers. Daarbij hebben de bewoners erop gewezen dat het Zuideinde onderlangs thans geen doorgaande weg is voor het gemotoriseerd verkeer, dat de weg smal is en voorzien van insteekparkeerhavens, en dat er al veel verkeer is van voetgangers en langzaam verkeer, afkomstig van het Marinapark. Het besluit zal naar hun mening leiden tot verkeersonveilige situaties. De ondernemers hebben erop gewezen dat zij voor hun klanten en leveranciers slechts vóór 11.00 uur en tussen 16.00 en 19.00 uur bereikbaar zullen zijn en dat dit niet de uren zijn waarop de bedrijfsvoering gewoonlijk plaatsvindt. Met name de bedrijven met klanten en leveranciers van buiten de regio en die gericht op toeristen, kunnen niet volstaan met bereikbaarheid uitsluitend op deze uren. Zij vrezen dat de beperkingen van het besluit tot een zodanige vermindering van hun inkomsten leidt dat zij nog gedurende de looptijd van het besluit hun bedrijf zullen moeten sluiten. 2.3 Verzoekers hebben tijdig bezwaar ingediend tegen het verkeersbesluit en zijn derhalve, gelet op het connexiteitsvereiste, ontvankelijk in hun verzoeken om voorlopige voorziening. 2.4 Voor de beantwoording van de vraag of het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden ingewilligd, zal de voorzieningenrechter allereerst dienen te beoordelen of naar voorlopig oordeel het bestreden besluit al dan niet stand zal kunnen houden. 2.5 Verzoekers hebben allereerst aangevoerd dat er een gebrek kleeft aan het besluit en er reeds grond voor schorsing van het besluit aanwezig is omdat verweerder ten onrechte heeft besloten tot onmiddellijk inwerkingtreding van het besluit. Het verkeersbesluit behelst onder andere het verwijderen en aanbrengen van palen op de weg. Deze palen zijn, naar hun mening, aan te merken als maatregelen in de zin van artikel 15, tweede lid, Wegenverkeerwet 1994 (WVW94) en treden ingevolge artikel 27 Wet administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) pas in werking zes weken na bekendmaking van het verkeersbesluit. Voor dit onderdeel van het besluit kon geen onmiddellijke inwerkingtreding worden bepaald, aldus verzoekers. Verweerder heeft deze stelling op goede gronden weerlegd door erop te wijzen dat zich in casu niet de situatie voordoet als bedoeld artikel 15, tweede lid, WVW94, aangezien niet voldaan is aan het vereiste dat de maatregel leidt tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg gebruik kan maken. Op het Zuideinde - ook onderlangs - zijn immers zowel voor als na het besluit motorvoertuigen toegelaten. De omstandigheid dat dit voor de werking van het besluit slechts motorvoertuigen van eigenaren in bezit van een sleutel betrof, maakt dit niet anders, nu in artikel 15, tweede lid, WVW94 niet relevant wordt geacht wie de bestuurders van de motorvoertuigen zijn. Ook het door verzoekers van belang geachte feit dat de maatregelen uitdrukkelijk genoemd worden in het verkeersbesluit leidt er, naar voorlopig oordeel, niet toe dat deze maatregelen, in afwijking van hetgeen in de WVW94 is bedoeld, onderdeel uitmaken van dit besluit. De stelling van verzoekers wordt dan ook niet gevolgd. 2.6 De voorzieningenrechter overweegt voorts omtrent de totstandkoming van het besluit het volgende 2.7 Zoals uit de stukken blijkt en op de zitting naar voren is gekomen bestaat er reeds jarenlang overleg tussen bewoners, ondernemers en het gemeentebestuur over de verkeersproblematiek in en om de Haven van de Volendam, met name in het toeristenseizoen. Dit overleg heeft ertoe geleid dat – na een in het toeristenseizoen 2008 gehouden proef - uiteindelijk het “Verkeersplan toeristencentrum Volendam inclusief maatregelen” van 18 december 2008, door de gemeenteraad kon worden vastgesteld op 29 januari 2009 (hierna: het Verkeersplan), waarin een aanvaardbaar compromis werd bereikt tussen de diverse, vaak tegenstrijdige belangen en als zodanig de instemming had van alle betrokken partijen. Uit dit verkeersplan is een Verkeersbesluit van 8 april 2009 voortgevloeid, dat een uitwerking was van het eerder genoemde compromis. Tegen dit besluit is dan ook geen bezwaar gemaakt. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is het overleg met betrokken partijen ook nadien voortgegaan (in verband met de fasering in de uitvoering van het Verkeersplan) en zou een evaluatie van de getroffen maatregelen volgen na het (zomer)seizoen van 2009. 2.8 Op 25 juni 2009 heeft de gemeenteraad vervolgens een motie aangenomen waarbij er bij verweerder op aan werd gedrongen om - vanaf 1 juli 2009 tot 1 oktober 2009 - het Zuideinde van 11.00 tot 16.00 u af te sluiten voor alle gemotoriseerd verkeer, m.u.v bewoners, nooddiensten en neringdoenden en de Haven (van de Zeestraat tot de afrit naar de loswal) autovrij te maken van 11.00 tot 21.00 u en het gemotoriseerde verkeer onderlangs het Zuideinde af te wikkelen. 2.9 Nadat de korpschef van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland op 17 juli 2009 zijn advies had gegeven omtrent verweerders voornemen om overeenkomstig de motie te beslissen, zijn de bewoners en ondernemers aan het Zuideinde en de Haven (tussen Zuideinde en Zeestraat) bij brief van 30 juli 2009 geïnformeerd over het voornemen, waarna op 5 augustus 2009 het besluit is genomen en bekendgemaakt. 2.10 Verzoekers hebben allereerst naar voren gebracht dat verweerder in het bestreden besluit de motie van de raad klakkeloos heeft uitgevoerd en verzuimd heeft zijn eigen verantwoordelijkheid in deze te nemen en de daarvoor nodige zorgvuldige voorbereiding te betrachten. Zij achten dit in strijd met artikel 3:2 Awb. 2.11 De voorzieningenrechter stelt voorop – en verweerder heeft dit ter zitting ook bevestigd – dat verweerder niet gehouden is een motie van de raad uit te voeren en een eigen bevoegdheid heeft om de motie te aanvaarden en om te zetten in een besluit. Verweerder zal daarbij dienen te onderzoeken of uitvoering van de motie uitvoerbaar is en de eventueel bij het besluit betrokken, wellicht tegenstrijdige, belangen dienen af te wegen. Uit het thans voorliggende besluit valt niet op te maken dat verweerder deze eigen verantwoordelijkheid heeft genomen. Daarin wordt als primaire reden voor het nemen van het verkeersbesluit immers slechts verwezen naar de motie van de raad en is ook als motivering de motivering van de motie door de raad integraal overgenomen. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat het besluit wellicht op dit punt enige aanvulling behoeft maar dat er wel degelijk een zorgvuldige eigen besluitvorming aan het besluit vooraf is gegaan, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat verweerder nog advies heeft gevraagd aan de korpschef over de uitvoerbaarheid van het verkeersbesluit en uit het feit dat de in de motie van de raad voorgestelde uren waarin het Zuideinde en de Haven afgesloten zouden moeten zijn niet exact zijn gevolgd. Naar de mening van de vertegenwoordigster van verweerder betreft het hier slechts een gebrek in de motivering van het thans bestreden besluit en kan het besluit overigens inhoudelijk wel stand houden. Omdat dit in de beslissing op bezwaar kan worden rechtgezet bestaat er, naar zijn mening, geen aanleiding voor schorsing van het besluit. 2.12 De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in dit betoog. Zij is er voorshands niet van overtuigd dat het besluit slechts lijdt aan een - eenvoudig te repareren - gebrek in de motivering en dat het besluit overigens inhoudelijk zorgvuldig is getoetst en berust op een juiste belangenafweging. Zij overweegt daartoe als volgt. 2.13 Het onderhavige besluit houdt ten opzichte van het besluit van 8 april 2009 een verdergaande afsluiting van de Haven in, alsmede een beperking van het aantal toegestane autobezoekers van het Zuideinde. Tevens behelst het een nieuwe verkeerscirculatie in het gebied Zuideinde en Zuideinde onderlangs/Slobbeland. De voor deze voor verzoekers ingrijpende wijziging gegeven onderbouwing is niet wezenlijk anders dan die, die ten grondslag lag aan het Verkeersplan en het besluit van 8 april 2009, namelijk het grote aantal toeristen in het gebied van de Haven, mede door de komst van het Marinapark en de daarmee samenhangende verkeersituatie en -overlast. Van andere, c.q. nieuwe omstandigheden is niet gebleken. Er hebben zich in de periode tussen april 2009 en juni 2009 geen bijzondere gebeurtenissen dan wel gevaarlijke incidenten voorgedaan. In de stukken noch ter zitting is naar voren gekomen welke omstandigheden er toe noopten om - zonder overleg met de direct betrokkenen - binnen een zo kort tijdsbestek verscherpte maatregelen te nemen, hangende de uitvoering van een eerdere in ampel overleg tot stand gekomen proef en nog vóór de evaluatie daarvan. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat er een nadere belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van deze nieuwe maatregelen, die voor verzoekers als de direct betrokkenen een verslechtering van de in eerder overleg tot stand gekomen situatie betekenen. Hierbij is van belang dat in het Verkeersplan uitdrukkelijk is opgenomen dat het verkeer (komende over het Zuideinde) NIET wordt afgewikkeld via een weg onderlangs de “natte “ kant van het Zuideinde, dat daarin is bepaald dat alle belangen van alle betrokkenen bij een te nemen verkeersbesluit even zwaar zullen meetellen en dat overleg zal worden voortgezet over mogelijke alternatieven, waaronder een alternatief om de verkeersstroom (vanaf het Zuideinde) af te wikkelen via de loswal, met een (nieuwe) aansluiting naar de Zeestraat. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat een Verkeersplan, ook al mag dit, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, niet als een beleidsregel in de zin van de Awb worden gezien, het resultaat is van een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen en een afstemming met alle betrokkenen over de mogelijk te treffen maatregelen. Tenslotte is ter zitting nog gebleken dat het besluit ook verkeerstechnisch nog onvoldoende doordacht is. De korpschef heeft zich in zijn advies beperkt tot het aspect van het plan betreffende de handhaving van de verkeersvoorschriften en is niet verzocht tevens te beoordelen of de verkeersveiligheid anderszins voldoende gewaarborgd is. Zo is op een belangrijk punt in de verkeerscirculatie, te weten bij bistro d’ Ouwe Helling, waar het verkeer komende van het Zuideinde moet afbuigen naar het Zuideinde onderlangs, niet onderkend dat de route via een kleine parkeerplaats loopt waarop thans nog wordt geparkeerd. De inrichting van de weg is niet voor doorgaand wegverkeer aangepast waardoor er een onduidelijke en onveilige situatie dreigt te ontstaan. De effecten van het besluit op de door de verkeersstromen te nemen route lijken de voorzieningenrechter ook op dit punt onvoldoende onderzocht. Vooralsnog is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het besluit voldoet aan het vereiste van artikel 3:2 Awb. 2.14 Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter er ook niet van overtuigd dat het besluit in de heroverweging op al deze punten kan worden hersteld en dat het besluit in stand zal worden gelaten. 2.15 Gezien het vorenstaande bestaat er aanleiding tot schorsing van het besluit. Daarbij is tevens van belang dat onvoldoende gemotiveerd naar voren is gekomen wat het belang van verweerder is bij onmiddellijke uitvoering van het besluit, behoudens de door verweerder ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de onmiddellijke invoering het mogelijk zou kunnen maken het effect van deze verscherpte maatregelen in de reeds afgesproken evaluatie na afloop van het seizoen te betrekken. 2.16 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De verzoeken daartoe zullen derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen. 2.17 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Daarvoor komen voor beide groepen verzoekers in aanmerking de vergoeding ter zake van verlenen van rechtsbijstand, voor het indienen van het verzoekschrift elk 1 punt ad € 322,- en voor het verschijnen ter zitting elk 1 punt ad € 322,-. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe; 3.2 schorst het bestreden besluit totdat op de bezwaren is beslist; 3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers sub 1 tot een bedrag van € 644,- en van verzoekers sub 2 tot een bedrag van € 644,- , te betalen door de gemeente Edam-Volendam aan respectievelijk verzoekers sub 1 en sub 2; 3.4 bepaalt dat de gemeente Edam-Volendam het door verzoekers sub 1 gestorte griffierecht van € 150,- aan hen vergoedt en aan verzoekers sub 2 het gestorte griffierecht van € 297,- aan hen vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 17 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.